De mantelzorgverleningscheck houdt in dat de professional in een gesprek vraagt of onderzoekt of er in de omgeving van de cliënt personen zijn die voor mantelzorg van hem of haar afhankelijk zijn. De mantelzorgverleningscheck wordt uitgevoerd als de professional inschat dat de problemen van zijn volwassen cliënt een risico vormen voor de veiligheid van degene aan wie mantelzorg wordt verleend. Dit is bijvoorbeeld het geval als de cliënt ernstig overbelast, depressief of verslaafd is, of als diens draagkracht door gezondheidsklachten zodanig is aangetast dat dat een risico kan vormen voor de veiligheid van de persoon die wordt verzorgd.
Hoe vaak voer je de mantelzorgcheck uit?
De mantelzorgcheck is een momentopname en wordt afgenomen tijdens:
- De aanmeldprocedure of bij ieder intakegesprek
- Bij evaluatie van behandeling en/of multidisciplinair overleg
- Bij tussentijdse zorgen
Stroomschema mantelzorgcheck
In een gesprek bespreek de professional met de cliënt de volgende vragen. |
1. Zijn er signalen van problematiek zoals overbelasting, depressie, verslaving of gezondheidsklachten die mogelijk bedreigend zijn voor degenen die voor mantelzorg afhankelijk zijn? Vragen die je kunt stellen: – Voor wie bent u mantelzorger? – Deelt u de zorg met een ander? – Hoe gaat het met u? – Heeft u nog tijd voor uw eigen gezin, werk en uzelf? – Lukt het u degene voor wie u zorgt voldoende zorg en veiligheid te bieden? – Heeft u hulp bij de verzorging voor degene voor wie u zorgt? – Zou u ondersteuning wensen bij de verzorging? – Heeft u ondersteuning nodig? Ja: Ga naar vraag 2. Nee: De mantelzorgcheck kan worden afgesloten. |
▼ |
2. Op basis van dit gesprek en op basis van de situatie waarin de cliënt verkeert, stelt de professional vast of de zorgen over mogelijke ernstige schade zijn weggenomen, of dat de zorgen, ook na het gesprek, zijn gebleven. |
▼ |
3a. Blijven er zorgen na het gesprek met de cliënt, dan zet de professional op basis van de signalen de stappen van de meldcode. Deze stappen zijn erop gericht de situatie waarin de kinderen zich feitelijk bevinden nader te (laten) onderzoeken en zo nodig (meer) passende hulp te organiseren voor alle betrokkene(n). |
▼ |
3b. Als de cliënt geen of onduidelijk antwoord geeft, zijn er drie mogelijkheden: – Er is geen andere hulpverlener bij de cliënt betrokkene(n). Leg aan de betrokkene(n)uit dat je de stappen van de meldcode gaat volgen. – Er is een andere hulpverlener bij de cliënt betrokken. Deze neemt de zorgen en verantwoordelijkheden over. – Er is een andere hulpverlener bij de cliënt betrokken. Deze neemt de zorgen niet over. Leg aan de cliënt (en deze hulpverlener) uit dat je de stappen van de meldcode gaat volgen. – Vraag bij twijfel Veilig Thuis advies. |
▼ |
3c. Heb je vluchtig of eenmalig contact met een cliënt?– Ja: Vertel de betrokkene(n)dat je Veilig Thuis om advies vraagt. In overleg met Veilig Thuis kun je besluiten een melding bij Veilig Thuis te doen of zelf hulp te organiseren. – Nee: Volg de stappen van de meldcode. |